Gods verbond Israël, belangrijke passages
Deel 31: Romeinen 11: 1- 14
God heeft Zijn volk niet verstoten!
In ons laatste twee delen, deel 29 en 30, hebben we gesproken over Romeinen 9 en 10. In hoofdstuk 9 heeft de Geest, door Paulus, krachtig en duidelijk geschreven over “het Israel naar het vlees” en “het Israel naar de belofte.”
Ja, God heeft vanaf het begin der tijden het soevereine besluit te maken om hen te zegenen die in de voetstappen van Abraham zouden gaan, dat is “door het geloof” en niet “door de werken van wet.” Deze belofte van “door het geloof” is direct gekoppeld aan “de belofte”.
Dat was Gods soevereine keus en Hij heeft daar volledig recht op.
In het negende hoofdstuk werd deze keuze onderbouwd vanuit woorden over Mozes, woorden over Jacob en Esau en woorden over Farao.
Ja, God had het volledige recht om een volk te kiezen via “de belofte”.
Dat was Gods soevereine recht! Niemand kan Hem daarin tegenspreken.
Het mooie aan deze belofte was dat deze voor een ieder was! Elke Jood kon door geloof behouden worden.
Dus, elke Israeliet onder het eerste verbond kon behouden worden en elke Israeliet onder het nieuwe verbond van Christus kon behouden worden!
In hoofdstuk 10 vers 1- 4 heeft Paulus besproken dat het de begeerte van zijn hart was en zijn gebed dat meer Joden behouden zouden worden.
Enerzijds getuigd hij van hen dat zij een ijver voor God bezitten, maar dit naar eigen weg en eigen verstand. En om dan te stellen dat Christus het einde van de wet was voor voor een ieder die geloofde! Of met andere woorden, voor een ieder in “de belofte” van Abraham zou gaan staan!
In vers 5- 10 bespreekt Paulus hoe dit geloof “dichtbij” was en is. Ja, dit geloof was voor een ieder toegankelijk!
De kracht van dit geloof zat in het hart en in de mond, want met het hart geloofd men tot gerechtigheid en met de mond belijd men tot behoudenis.
Ja, het geloof was dichtbij voor een ieder en was dichtbij voor een ieder.
God heeft het niet onmogelijk gemaakt! Voor een ieder is het dichtbij!
En zo komt Paulus tot de woorden in vers 11- 13.
Woorden die zeer duidelijk spreken!
11 Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, een en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen;
13 want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.
Ja, al wie op Hem zijn geloof zou bouwen, zou niet beschaamd uitkomen!
En dit was een belofte voor allen! De Jood en de Griek!
Een ieder die de naam des Heeren zou aanroepen, zou behouden worden!
Dit was Gods belofte!
In vers 14- 17 zien we dan hoe Paulus het belang bespreekt van het geloof dat komt door het horen van het woord enerzijds en het prediken van dit evangelie anderzijds. Maar ook daar had God voor gezorgd! God had gezorgd voor predikers!
Zo had de mens, ook de Jood, deze boodschap van God gehoord!
In vers 18 tot 21 zien we dan hoe Paulus twee belangrijke retorische vragen bespreekt, want ja, als de boodschap van het evangelie is uitgegaan dan heeft de Jood het niet gehoord of wel gehoord maar niet begrepen.
Dan maakt Paulus korte metten met deze twee vragen door te stellen dat het woord van Gods belofte is gepredikt over de ganse aarde en tot aan het einde van de wereld, maar dat er van Israel gesteld moest worden dat zij een onverstandig en tegensprekend volk waren.
Zo zien we dat God er alles aan had gedaan zodat Zijn volk “het woord van behoud” had gehoord, maar er geen gehoor aan had gegeven.
Dit brengt ons in het 11de hoofdstuk. Ga je mee?
Romeinen 11: 1- 5
1 Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers zelf een Israeliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
2 God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat het schriftwoord zegt in (de geschiedenis van) Elia, als hij Israel bij God aanklaagt:
3 Here, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan zij naar het leven.
4 Maar wat zegt de godsspraak tot hem? Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baal niet hebben gebogen.
5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade.
In hoofdstuk 10 vers 21 stelt Paulus dat de Israelieten een onverstandig en een tegensprekend volk waren, terwijl God er alles aan had gedaan om het woord van geloof aan hen te prediken, dit brengt een zeer belangrijke vraag naar voren!
De vraag is, “God heeft zijn volk toch niet verstoten”.
En het antwoord is, “volstrekt niet”.
Hoe gaat Paulus dit beantwoorden? Paulus kijkt naar zichzelf en stelt dat hij zelf een Isrealiet is, een Israeliet uit het nageslacht van Abraham en uit de stam van Benjamin.
Het feit dat Paulus zelf door het geloof behouden is laat zien dat God Zijn volk van ouds niet heeft verstoten.
Dan denken we opnieuw aan de rijke belofte van de profetie uit Jeremia 31, waar God beloofde dat Hij een nieuw verbond zou maken met het huis van Juda en het huis van Israel, en dat nieuwe verbond was verankerd in Christus. (Jer. 31: 31- 34; Hebr. 8: 8- 13)
En zo kan Paulus luid en duidelijk stellen dat God Zijn volk niet heeft verstoten.
Om dit verder te onderbouwen komt Paulus met een belangrijk voorbeeld vanuit de Joodse geschiedenis en belangrijke woorden vanuit de oude Joodse geschriften.
Wat is het belangrijke voorbeeld? Het voorbeeld van Elia.
Elia komt tot God, klaagt Israel aan dat zij de profeten gedood hebben en de altaren van God omvergehaald, en stelt dat hij de enige is die over is!
Maar wat was Gods antwoord op die woorden? “Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baal niet hebben gebogen.”Ja, dit waren de belangrijke woorden!
Zelfs in de tijd van Elia, toen hij dacht dat hij alleen over was moest God hem vertellan dat er nog zevenduizend anderen waren die ook niet de knie voor Baal hadden gebogen.
Dan komt Paulus tot een zeer belangrijke uitspraak, “Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade.”
Ja, ook “in de tegenwoordige tijd”, de tijd dat Paulus deze woorden sprak, was er ook een overblijfsel! En op welke basis was dit overblijfsel er? Naar de verkiezing van de genade!
Dit is de kracht van het evangelie! Dit is de kracht van de belofte! Dit is de kracht van Gods soevereine keuze!
Ja, God kon behouden en kan behouden! Maar wel door de verkiezing van genade!
Romeinen 11: 6- 10:
6 Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de
genade geen genade meer.
7 Wat dan? Hetgeen Israel najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard,
8 gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden.
9 En David zegt: Hun tafel worde tot een strik en een net, en tot een aanstoot en vergelding voor hen.
10 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voorgoed zich krommen.
In vers 5 heeft Paulus het principe van “de verkiezing naar de genade” geintroduceert en dat is waar Paulus nu verder over gaat spreken. Deze verkiezing naar de genade staat gelijk aan “de belofte” van Abraham.
Ja, God had gekozen om te behouden in “de belofte van Abraham” en niet naar “de werken” van het vlees.
En zo, genade staat in contrast tot “de werken”, want als het uit werken is dan is genade geen genade meer!
Ja, God zou behouden vanuit en door genade!
En zo stelt Paulus in vers 7, “Wat dan? Hetgeen Israel najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard, gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden.”
En zo, wat heeft “Israel naar het vlees” verkregen? Niets!
Want zij hebben het verwacht via de werken van de wet!
Wat heeft het uitverkoren deel verkregen? Alles!
Want zij hebben het verwacht via de beloften gegeven aan Abraham! Zij hadden het verwacht via de verkiezing van genade.
Israel naar “het vlees”, zij zijn verhard! Ja, omdat Israel naar “het vlees” het van de werken der wet hebben verwacht zijn zij verhard. God gaf hen een geest van diepe slaap. God gaf hen oren om niet te horen.
(Jesaja 29: 10; Jesaja 6: 9- 10; Handl. 28: 24- 28)
En ja, dit was allemaal omdat ze het van “het vlees” en niet “ naar de verkiezing van genade” verwacht hadden.
Dan komt Paulus met woorden van David, “Hun tafel worde tot een strik en een net, en tot een aanstoot en vergelding voor hen. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voorgoed zich krommen.” (Psalm 69: 23, 24)
Zo worden de Joden, ook in de tijd van Paulus, geconfronteerd met hun grote voorbeeld David! Ja, David was de koning van Israel! Dit was hun grote voorbeeld en held!
En toch had David ook al geschreven over deze onverstandige en tegensprekende Joden!
1) Hij had over hen geschreven dat hun tafel tot een strik en een net zouden worden, 2) dat hun tafel een aanstoot en een vergelding zouden worden, 3) dat hun ogen verduisterd zouden worden zodat zij niet zouden zien, en 4) dat God hun rug voorgoed zou krommen.
De tafel wordt hier gebruikt als een beeld waarop voedsel wordt geserveerd en gedeeld.
Hun tafel was een tafel “naar het vlees” en niet “naar de belofte!”
Al deze woorden laten zien hoe David al getuigde dat er, ook in zijn tijd, Joden waren die niet wilden luisteren! Ze wilden hun eigen weg gaan!
En zo was het ook in de tijd van Paulus!
Paulus kwam zeer vaak in de synagogen om met de Joden te redeneren, maar we wilden niet! Ze wilden vasthouden aan hun eigen gekozen wegen. Ze wilden vasthouden aan de besnijdenis en aan de wet! Ze wilden vasthouden aan “het vlees” en dit terwijl God alles had en bleef aanbieden “door de belofte” en door “de verkiezing van de genade.”
Romeinen 11: 11- 12
11 Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken.
12 Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!
En zo komt Paulus weer tot een belangrijke retorische vraag! Hij vraagt, “zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten?” en het antwoor is opnieuw, “volstrekt niet!”
Ja, veel Joden waren gestruikeld! Veel Joden waren niet behouden! Maar betekent dit dat God het had bepaald dat zij moesten vallen! Nee, natuurlijk niet!
Zij waren gevallen omdat zij het “naar het vlees” wilden bereiken! (Rom. 10: 1- 4)
Dat was de enige reden! Zij waren onverstandig en tegensprekend. (Rom. 10: 21)
Dan stelt Paulus, “Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken.”
Hier zien we de grootheid van God! De grootheid van Zijn plannen! De grootheid van Zijn liefde en Zijn zorg voor Zijn eigen volk!
Door de val is het heil tot de Heidenen gekomen en juist om de Joden tot naijver te wekken!
En zo gebeurde het in de bediening van Paulus. Toen de Joden het evangelie afwezen, ging Paulus naar de Heidenen. (Handl. 13: 44- 48; Handl. 18: 5, 6; Handl. 19: 8- 10; Handl. 28: 25- 28)
Naar dit handelen, dat de Heidenen ook het evangelie zouden aannemen, wilde God de Joden tot naijver wekken! Dit laat opnieuw de grote liefde van God zien!
Als de Joden zouden zien dat de Heidenen ook erfgenamen werden naar de belofte van Abraham, zou het hun waarschijnlijk, zou het de Joden hebben moeten prikkelen om weer terug tot God te komen, en dit wel door “de belofte.”
Zo stelt Paulus dan in vers 14, “betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!”
Ja, de volheid!
Ja, als God de val en het tekort van de Joden gebruikte om de Heidenen te zegenen en dit alles tot Zijn glorie, hoeveel te meer de glorie van God wordt bij de zaligheid van de Jood die ging geloven in God. Ja, want zij waren nog steeds de eerst geroepenen!
Handl. 13:
44 En de volgende sabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen. 45 Doch toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken lasterende, tegen hetgeen door Paulus gezegd werd.
46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen.
47 Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde.
48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof;
49 en het woord des Heren verbreidde zich door het gehele land.
Romeinen 11: 13- 14
13 Ik spreek tot u, heidenen. Juist omdat ik apostel der heidenen ben, acht ik dit de heerlijkheid van mijn bediening,
14 dat ik zo mogelijk de naijver van mijn vlees (en bloed) mocht opwekken, en enigen uit hen behouden.
Als we dan naar vers 13 kijken dan zien we dat Paulus nu direct spreekt tot de Christenen uit de Heidenen.
Ja, dit was de heerlijkheid van de bediening van Paulus! Wat was deze heerlijkheid?
Dat hij de Joden mocht opwekken tot naijver!
Wow, dit is krachtig! Paulus zag in zijn bediening aan de Heidenen een middel om de Joden tot ijver te wekken! En dat alles om “enigen uit hen te behouden.” Want ja, als dan de verwerping van de ongelovige Joden de verzoening is voor de wereld, voor alle andere mensen die niet Joods waren van nature, hoeveel zal dan hun aanneming anders wezen dan het leven uit de doden! (Vers 15)
Dit is krachtig! Ja, als dan Paulus de Joden zou kunnen verwekken tot geloof in Jezus, naar de verkiezing der genade, naar de belofte, dan kon dit maar één ding betekenen! Leven uit de doden!
En dat is wat Paulus verlangde en dit was het gebed van Paulus! Het behoud van zijn broeders naar het vlees! (Rom. 10: 1- 4)
Conclusie:
De enige weg was behoud door het geloof in God door Jezus Christus. (Rom. 1: 16, 17)
Christus was het einde van
de wet voor een ieder die geloofd.
Als we al deze bovenstaande passages bekijken zien we dat het onder het nieuwe verbond niet meer gaat over dat iemand een vleselijke Israeliet is, maar dat iemand een Israeliet was naar de beloften! Naar de verkiezing van de genade!
Ja, het gaat om Christus. Of met andere woorden, het gaat de belofte van het nieuwe verbond aan! (2 Kor. 3: 1- 18)
Als we dit koppelen aan ons grotere thema, Gods verbond Israel, dan zien we opnieuw dat al deze woorden Christus-centrisch was.
De Israelieten hebben een nieuw verbond gekregen, Jer. 31: 31- 34; Hebr. 8: 8- 13, en daarin ligt de verlossing van alle Israelieten. En dit nieuwe verbond is Christus-centrisch.
Meer is niet nodig!